De Fluitende Pad

De Fluitende Pad

Onze accommodatie leent zich uitstekend voor groepsuitjes. Er kunnen hier tien mensen slapen, eten, zwemmen, borrelen, spelletjes doen, wandelen, kortom, bij elkaar zijn zonder dat er andere gasten bij zijn. Echter: wij hebben er niet zulke leuke ervaringen mee. De eerste keer dat wij een groepsboeking kregen waren we helemaal blij. Drie nachten de hele tent vol, ergens in het naseizoen. Met eten. Makkie prakkie. Het waren vijf Franse stellen, vrienden van vroeger, ergens in de dertig nu, die elk jaar bij elkaar kwamen voor een lang weekend. Superaardige lui, maar het eerste wat ons opviel was dat ze al hun eigen drank hadden meegenomen. Niet alleen wijn, van alles wat. Daar gingen wij dus niks op verdienen. Ze dronken een apéro bij het jeu de boulen, het zag er allemaal reuze gezellig uit, we werden uitgenodigd om een glaasje mee te drinken, maar daarna waren wij eigenlijk alleen nog maar slaaf. Er liep om de haverklap iemand binnen voor iets wat ze nodig hadden, een slakom om drankjes in te mengen, een extra kurkentrekker, ijsblokjes, schaaltjes etc. etc. En de drank bleef vloeien en ze werden natuurlijk steeds luidruchtiger. 

 

Gelukkig heeft onze slaapkamer alleen een raam aan de voorkant en is de overkapping aan de achterkant. Wat er in de avonden allemaal gebeurd is weten wij niet. Maar nadat ze vertrokken waren zagen we dat er een plank was doorgebroken bij het hek in de hangar. En er was duidelijk iemand gewond geraakt want we vonden her en der spatten bloed. Ze hadden niks gemeld over het gebroken hek trouwens, slordig. Bij een andere kleinere groep ben ik na middernacht in mijn badjas naar buiten gegaan om ze te vragen wat stiller te zijn, want er was helaas toch één kamer bezet door een stel dat er niet bij hoorde, en we hebben ook nog altijd buren. Groepen met drank, het is eigenlijk gewoon nooit leuk. Je voelt je een vreemde op je eigen terrein en  je wordt behandeld als bediende in je eigen huis. 

 

De groep die daarna een aanvraag deed hebben we afgewezen, maar ze waren erg volhardend en besloten langs te komen om ons gerust te stellen. Ze zouden zich netjes gedragen, ze begrepen dat het misschien verontrustend was, na onze ervaringen, maar ze wilden zelfs borg betalen om zorgen over schade weg te nemen. Vooruit dan maar weer. Een dag voor hun aankomst hadden we overstromingen gehad en hoopte ik nog dat we alles konden annuleren wegens overmacht, maar ook daar wilden ze niets van horen. Ze zouden er geen probleem mee hebben als het een beetje muf rook in de kamers. Het was wederom een hele andere rol die we die dagen hadden, geen enkele interactie met onze gasten, maar deze keer hadden we het geluk dat het constant regende en dat de herrie binnen bleef. Op een glas na was er niks kapot. 

 

Afgelopen najaar kregen we een aanvraag van een oudere Franse man die met zijn vriendengroep de hele tent wilde afhuren voor een wandelweek. Ze waren allemaal gepensioneerd. Ze hoopten dat ze het überhaupt zouden halen tot de datum van reservering, want hij was er vroeg bij. We hebben even moeten overleggen. Toch weer een groepsboeking aannemen? Bejaarden die de hele dag wandelen zullen toch niet ook nog de hele nacht zuipen en lawaai maken? We namen het aan. 

 

Rond het uur van aankomst kregen we een telefoontje van één van de dames dat ze verdwaald was en dat de routebeschrijving niet klopte. Toen ik uitlegde dat ze bij de bordjes langs de D143 naar links moest zei ze dat die bordjes er niet waren. “Jawel mevrouw, die staan er echt, twee zelfs.” “Nee hoor. Er staan geen bordjes.” Dat begint lekker, dacht ik. Uiteindelijk kwam ze tegelijk met alle anderen aan en was er het eerste half uur een onderlinge discussie over de bordjes en de routebeschrijving. Ze stonden er wel, ja, maar wel véél verder dan de routebeschrijving meldde. Bij de verdeling van de kamers hoorden we de dames (allen oorspronkelijk uit Parijs) smoezelen dat er te weinig kamers waren. “We hadden vijf kamers gereserveerd. Er zijn er maar vier!” Waarop ik ze allervriendelijkst de vijfde kamer liet zien. Wat zou het volgende commentaar zijn? 

 

Dat kwam de volgende ochtend. “Madame”, riep een van de dames mij “u heeft volgens mij twee matrasbeschermers op het bed liggen”. Ik ben meegelopen want ik had geen idee waar ze het over had. “Kijk”, zei ze “dit is een matrasbeschermer en die daarbovenop ook”. Het ging om een molton matrasbeschermer en daarop een jersey hoeslaken. “Vindt u het niet comfortabel?” “Oh ja, zeker wel!”. “Het is geen katoen maar een jersey laken, wilt u dat ik er een ander laken omheen doe?” “Oh nee, nee hoor, maar ik dacht dat het twee matrasbeschermers waren.” Toegegeven, het lijkt een beetje op elkaar, maar ik snapte eerlijk gezegd het probleem niet. Er was blijkbaar geen probleem, maar mevrouw was gerustgesteld. Toen had de mevrouw uit een andere kamer nog een klacht. 

 

“Er hangt een rookmelder in onze kamer die een nieuwe batterij moet, want ik heb de hele nacht gepiep gehoord.” Haar man werd erbij geroepen en samen gingen wij in de kamer op zoek naar de rookmelder. Die er niet hing, want die is een tijd geleden van het plafond gekomen en die hebben we nooit terug gehangen. Maar ik had al zo’n vermoeden wat er aan de hand was. “Slaapt u met het raam open?” Ja, ze hadden die nacht het raam open gelaten. “Dan heeft u waarschijnlijk onze fluitende pad gehoord.” “Een pad?! Wat zegt u nou?! Dat is onmogelijk, het was absoluut een rookmelder want zoiets hebben we thuis ook eens aan de hand gehad.” Met foto’s en YouTube filmpjes heb ik laten zien en horen hoe onze vroedmeesterpad -de crapaud accoucheur, weet ik nu- tekeer kan gaan ’s nachts, maar ze liet zich niet overtuigen en de hele groep had moeite dit te geloven. Toevallig hadden we de pad de week ervoor eindelijk eens te zien gekregen toen we er in de het donker bijna bovenop gingen staan. Een onooglijk klein beestje is het, met een grote klont eieren aan z’n kont. Het ziet er behoorlijk onsmakelijk uit. En hij maakt dus een soort electronisch repeterend geluid wat inderdaad op een alarm lijkt. “Weet u wat”, zei ik tenslotte, “we wachten tot de zon ondergaat, en als hij dan weer begint te fluiten, dan laat ik het u weten en dan kunt u zelf luisteren of dat het gepiep was dat u vannacht hoorde.” 

 

Godzijdank begon onze crapaud, zodra het schemerde, weer met zijn fluitje. En nu moest mevrouw toch toegeven dat dit het geluid was dat haar wakker had gehouden. “Ik wil hem wel voor u doodmaken, dan heeft u er geen last meer van”. Maar dat ging haar te ver en dat had ik natuurlijk ook nooit gedaan, als ik hem al kon vinden. Maar de mannen moesten er hartelijk om lachen, het ijs was eindelijk gebroken en we hebben de rest van de week de ene veer na de andere in onze kont gekregen. Over het eten, de inrichting van de B&B, ons Frans, mijn kleding. Opvallend was dat de mevrouw die het moeilijkst deed in het begin over de bordjes uiteindelijk met de grootste complimenten strooide. Ik denk dat ze mijn nieuwe beste vriendin wordt. En zo hadden we eindelijk een leuke ervaring met een groep gasten.  Mensen van ver boven de zeventig die nog twaalf kilometer per dag wandelen, elk jaar een week met elkaar doorbrengen terwijl ze inmiddels in alle uithoeken van het land wonen, die heel hard met elkaar kunnen lachen en behoorlijk goed van het leven genieten, daar kun je dan alleen nog maar bewondering voor hebben. 

 

Keert het tij?

Keert het tij?

Ik ben laatst zomaar een weekend naar Nederland geweest. Theo had een hele groep vrienden uitgenodigd voor een reünie van zijn jonge jaren. Hartstikke leuk, maar ik had de indruk dat ik daar niet bij moest gaan zitten, dus ik heb een ticket geboekt. Even iedereen weer zien voordat het hoogseizoen begint. 

Het was een goed gekozen moment. Onze middelste zoon was niet happy want zijn vriendin had het uitgemaakt, de oudste zoon was juist net gaan samenwonen en wilde graag laten zien hoe zij er nu bij zaten. Tegelijkertijd struggelt hij met het afronden van zijn studie. Mijn vader is wat lustelozer aan het worden, Theo’s moeder zit weer in een medische molen, kortom, een hoop gedoe. Zoon Drie zit overigens voor een stage helemaal in Dubai dus daar hebben we nauwelijks zicht op, ook even wennen. 

Toen ik op het vliegveldje van Bergerac stond te wachten zag ik toevallig een Facebook herinnering voorbijkomen van precies zes jaar geleden. Toen stonden we ook op Bergerac voor ons eerste bezoek aan dit huis in de Lot. Dat betekent dat we nu aan het zevende jaar van ons emigratieverhaal zijn begonnen, en betekent dat soms ook dat het tij keert? Dat alle euforie van dit avontuur omslaat in tegenspoed? Magere jaren en Murphy’s law? 

Ik vind het nauwelijks toeval te noemen dat we zoveel slecht nieuws horen in zo’n korte tijd. Schoonmoeder met een nare uitslag van een MRI scan, vader die ik nooit moe heb gezien maar die nu toch overdag in slaap kukelt en om de haverklap het alarm van zijn SOS horloge laat afgaan. Vals alarm steeds, gelukkig. Zoon Twee die zo’n leuke vriendin had en ineens weer alleen is. Dan de hond die niet meer wil wandelen wegens stroeve heupen, de andere hond die ook niet vooruit te branden is. Onze kat Sok, die een naar hoestje had, blijkt long tumoren te hebben. Ik mankeer onverklaarbare kwalen, terwijl ik voeger nooit wat had. Het zal de leeftijd wel zijn. Theo heeft zelfs al een map aangelegd voor zijn medische dossiers. Die heeft alle specialisten al een keer gezien hier maar heeft gelukkig nooit iets ergs. 

Alles bij elkaar kom ik erachter dat emigreren heel leuk is als het goed gaat met iedereen om je heen, maar zodra zich problemen voordoen is zo’n afstand bijzonder vervelend.  ’S Nachts wakker liggen omdat je kind ongelukkig is lijkt wel erger als je ook nog in een ander land woont. 

Tegelijkertijd hebben we nu gasten die van Utrecht naar Doesburg zijn verhuisd en daardoor ook hun volwassen kinderen veel minder zien. Tenzij er een noodgeval is, maakt het dus niet zoveel uit of de afstand anderhalf uur of elf uur is. Over noodgevallen gesproken, dat is zo ongeveer de grootste zorg van wonen in het buitenland. Het heeft geen zin om je daardoor te laten weerhouden, maar stel…stél! Stel dat mijn vader midden in het hoogseizoen omvalt, stel dat één van de kinderen een ongeluk krijgt, hoe krijg je het dan voor elkaar om rustig te blijven en zo snel mogelijk naar Nederland te gaan? Dingen waar je allemaal maar beter niet aan kunt denken. 

Theo vindt me een doemdenker. Vindt dat het allemaal wel meevalt. Hij heeft ook wel gelijk, er is niks ernstigs aan de hand, alleen met de kat. Al het andere is nog te overzien of op te lossen. En hier op de heuvel gaat het meer dan goed. We zijn pas in april en we beleven al hoogseizoen taferelen: volle kamers, buiten eten, het zwembad is open, en als het zo doorgaat hebben we tegelijkertijd het drukste en het rustigste seizoen ooit. Druk omdat het een lang en vol seizoen wordt, rustig omdat de meeste gasten veel langer blijven dan voorheen. Er komen bovendien veel Nederlanders, wat qua communicatie natuurlijk makkelijker is. Tussendoor hebben we zelfs nog een kleine vakantie gepland, omdat we al zagen aankomen dat het een druk voorjaar zou worden. 

Het was leuk om weer even in het land te zijn, bij mijn zus te logeren, de kinderen te huggen, mijn schoonmoeder uit te horen, mijn vader vast te houden, de winkels te scannen, een heus concert bij te wonen en te lachen met vriendinnen. 

De terugreis liep gesmeerd maar de drukte op de snelwegen in Nederland stond in zo’n contrast met mijn rit van Bergerac naar huis: twee en een half uur zag ik niets dan prachtig glooiend landschap met de zon in de rug. Ik zag een hertje door een olijfboomgaard galopperen, ik kon de tijd nemen om te stoppen voor een wild zwijn dat met jonkies door het hoge gras langs de weg liep. Middeleeuwse dorpen op heuveltoppen lichtten op in de avondzon en ik was nagenoeg alleen op de weg. 

Dus laten we onze blessings counten, niet zeuren en de dagen plukken. En een vinger aan de pols houden met Nederland, want aandacht is zo belangrijk. 

 

Verrassingen

Verrassingen

We zijn weer in winterslaap. Na een beetje verbouwen en een aantal dagen gezellig bezoek rond de kerst zijn we nog voor middernacht met Oud en Nieuw in slaap gevallen en nauwelijks meer wakker geworden. Geen gasten, geen plannen, geen besognes behalve de honden die af en toe lucht moeten scheppen en eten in huis halen. Maar toen ineens de zon keihard naar binnen scheen in de ochtend hebben we onszelf maar weer een schop onder de kont gegeven. Eruit, iets doen! En dat werd een dag vol verrassingen. 

Het werd al meteen leuk toen we ter voorbereiding op een wandeling een nieuwe route ontdekten in onze wandelapp. Eentje in de buurt van de rivier de Célé, waar we al zoveel kilometers verkend hebben, maar deze dus nog niet. Jottum! Ik hou van nieuw en onbekend. Ik ben zelfs heel bang dat we binnenkort moeten verhuizen omdat we alles al gezien hebben, maar dit gaf weer hoop: er valt nog iets te ontdekken. Op naar Marcilhac-sur-Célé dus. Drie jaar geleden liepen we zo de deur uit, maar tegenwoordig vergt dat enige voorbereiding. De wandelschoenen moeten aan met liefst ook goeie sokken daarin. Niet teveel kleren aan, je krijgt het hier namelijk na de eerste klim altijd vanzelf bloedheet, ook al vriest het. Hondenriemen mee. Rugzakje mee voor water. En stiekem heb ik daar ook een Zwitsers zakmes inzitten, een fluitje en een aansteker. Ja, het zal je gebeuren dat je ergens in een ravijn stort en nooit gevonden wordt. Ik heb teveel afleveringen van “I shouldnt be Alive” gezien om niet fully prepared op pad te gaan. En die spullen liggen anders maar in een la te verstoffen, nu zijn ze misschien ooit levensreddend. De telefoon moet opgeladen zijn en een extra batterij moet ook mee. Ik wil namelijk ook niet verdwalen met een dode telefoon. Dit alles betekent niet dat ik angsten heb, ik ben gewoon verstandig. En praktisch. Ik heb namelijk ook het boek gelezen van de meisjes die in Panama gingen wandelen en nooit meer terugkwamen en er zijn sterke aanwijzingen dat ze gewoon verdwaald waren en dat hun telefoon leeg was. Wat er daarna voor verschrikkelijks gebeurd is weet niemand. En je wíl het niet weten. 

De wandeling in Marcilhac was allesbehalve gevaarlijk, prima gemarkeerd en werkelijk prachtig. Hoog met verre uitzichten, wat is dat toch mooi hier. We kwamen ook nog langs de ingang van een grottenstelsel, waar ik elke keer verbaasd over ben, dat we over een berg lopen waar nog een kilometers lang gangenstelsel in zit. En als klap op de vuurpijl eindigde de wandeling  met een pad hoog langs de rivier, een weggetje waarvan we het bestaan nooit hadden vermoed. De verrassing daarna, nog steeds onder de volle zon, was dat we een weg terugreden die we nog nooit gereden hadden. Op een half uurtje van huis. Na drie jaar, nog nooit. Dat is toch leuk! 

Toen werd ik gebeld door een onbekend Frans nummer. Vaak druk ik die weg, in de winter zeker, want dan zijn het bijna altijd verkopers, maar heel soms neem ik wel op en dan is het gewoon een boeking voor vijf kamers een hele week lang. Nu had ik ook zo’n gevoel. Het was geen boeking. Het was iets heel eigenaardigs: het was de eigenaar van het kasteel bij ons in de buurt, Chateau de Cenevieres. Ik ken zijn naam van Instagram. In keurig adellijk Frans wenste hij ons een goed nieuw jaar en nog zo wat beleefd gedreutel en toen kwam hij to the point: en die point begreep ik niet. Ik hoorde hem praten over balans zus en zo en de jaren 2021 en 2022 en daar raakte ik het spoor een beetje bijster. Wat ik wel begreep was dat hij ons vroeg of we langs konden komen. Liefst vandaag nog. Bien sûr! Een kasteelheer laat je natuurlijk niet wachten, zeker niet als je toch niets beters te doen hebt, maar wat we daar dan gingen doen was ons een totaal raadsel. 

Intussen reden wij op een kilometer of vijf van huis toen wij werden geseind door de auto van de tegemoet komende postbezorger. Hij stopte naast ons en draaide zijn raampje omlaag. Hij had een pakketje voor ons en dat had hij bij onze voordeur gelegd, of dat okee was? Maar natuurlijk! Merci beaucoup. En terwijl we doorreden vroegen wij ons af hoe die man ins hemelsnaam wist wie wij waren, we hadden nog nooit een mannelijke postbode gezien, bij ons komt altijd een vrouw. Bovendien rijden we in een auto die hier heel veel voorkomt en de reclamesticker van Pech Blanc zit aan de zijkant, die kon hij nooit gezien hebben. Wonderlijk. Maar alleraardigst. 

Onze fantasie was inmiddels behoorlijk op hol aan het slaan over het hoe en waarom van ons bezoek aan het kasteel. Zouden ze met ons samen willen werken? Dat ze alle gasten van bruiloften en evenementen bij ons willen stallen? Zou het een nieuwjaarsreceptie zijn? Zouden ze benieuwd zijn wie die B&B zo succesvol heeft voortgezet? We gingen in elk geval maar even iets netters aantrekken en met een klein beetje zenuwen togen wij weer de berg af. We hadden het Chateau al eens bezocht met een gids. Het voorwoord werd toen gedaan door de eigenaar, dus we hadden hem al eens gezien, maar we waren toen te bescheiden om te zeggen dat we de buren van Pech Blanc waren. Maar we herkenden hem dus wel toen hij op ons toe kwam lopen. Wederom de beleefde vragen: of we een goed seizoen hadden gehad bladiebla, allemaal heel aardig. Hij leidde ons het kasteel in, waar het werkelijk niet te harden zo koud was. Het immense kasteel heeft middeleeuws kille dikke muren en staat de halve winter in de schaduw. We benijden de beste man niet. In plaats van naar links, de zaal met de gobelins in, gingen we naar rechts, naar een kantoortje met een gewelfd plafond en een enorme haard met dito vuur waar echter nauwelijks warmte vanaf kwam. Hier werd duidelijk gewoon gewerkt, deze ruimte viel buiten de rondleiding. We werden voorgesteld aan de broer van de eigenaar, die blijkbaar ook degene was die ons gebeld had. Maar er werd ons geen stoel aangeboden of niks, het werd nu toch een beetje vreemd. De broer liep naar zijn bureau en volgde met zijn vinger een aantal tabellen, en toen zei de broer, met een blik in zijn boeken: we krijgen van u nog 140 euro. 

Kijk. Dat vonden we toch niet zo’n prettige mededeling. Komen we daar helemaal naartoe. Met ons goeie gedrag. Staat die rijke man met z’n kasteel voor je. We hadden de afgelopen maanden al een aardig gat geslagen in onze lopende rekening en we hadden net besloten wat rustiger aan te doen. We hadden een buffet of lucratieve voorstellen verwacht. Wil -ie geld zien! En waarvoor in godsnaam?! Dus dat alles straalde waarschijnlijk uit onze ogen terwijl we in koor riepen “Pour quoi?” “Voor het perceel dat u van ons pacht, daar heeft u al twee jaar een betalingsachterstand van”. Wat een domper. Temeer omdat dat helemaal niet ons perceel is maar van onze buurman. Dus we hoefden niet te betalen, natuurlijk, maar we hadden ook helemaal niet hoeven komen want het was gewoon een vergissing. Met duizendmaal excuses. Maar toch. De balans klopte dus niet, ik begreep ineens het hele telefoongesprek. 

En zo was het een dag vol verrassingen. En dat in de winter, zonder werk, zonder gasten. Inmiddels is de zon verdwenen, het vriest, het regent of het sneeuwt. We zijn weer terug in onze winterslaap. 

Bambi

Bambi

We hebben afgelopen voorjaar een wildcamera aangeschaft. We wilden wel eens weten wat er allemaal om ons huis scharrelt in het donker. Aangezien de honden ons meerdere malen per nacht grommend wakker maken en we echt nooit iets zien, moet het wel om beesten gaan die zij horen of ruiken. We zien bovendien vaak platgelopen sporen in het gras en als een bepaalde boom besjes draagt ligt de binnenplaats vol met dassen-drollen. Die herken je meteen omdat die besjes schijnbaar nauwelijks verteerd worden en integraal worden uitgepoept. 

We hadden de aanschaf van de wildcamera niet beter kunnen timen want afgelopen zomer was de droogste in honderd jaar en na een paar nachten hadden we door waar we het meeste succes hadden: bij de vijver. Er kwamen dassen drinken, hertjes en vossen. Elke nacht weer totdat de vijver nog maar een miezerig poeltje was. Toen hebben we een grote ton gekocht en gevuld in de lege vijver gezet, want het werd serieus verdrietig, het gebrek aan water in de hele wijde omtrek. Zowel wij als de gasten vonden het machtig om te zien wat zich allemaal afspeelde in het donker zo vlakbij ons huis. Bij het ontbijt speelden we de film van die nacht af en iedereen was verrukt. Eén stel had een live voorstelling gehad buiten het zicht van onze wildcamera. Ze hadden gebonk gehoord onder hun raam en toen ze gingen kijken zagen ze dat een das bezig was op de gastank te klimmen om de vijgen uit de boom erboven te kunnen eten. Meteen de volgende avond de camera erop gezet, natuurlijk, maar we hebben hem niet kunnen betrappen. Dassen zijn enorm schuw, je ziet ze bijna nooit. Hertjes wel: tijdens een wandeling schieten ze ineens door de struiken, ze staan ze in het schemerdonker op velden te grazen, en als we ’s nachts na een etentje naar huis rijden lopen ze geregeld op de weg of ze staan verschrikt in de koplampen te kijken naast onze parkeerplaats. Hert is trouwens een foute benaming. Het zijn reeën. Maar het woord “reetje” heeft in het Nederlands meerdere betekenissen dus ik zeg altijd hertje. In het Frans is er een heel scala aan benamingen voor dit dier: un chevreuil, une biche, un faon, ze maken hier duidelijk meer onderscheid tussen het geslacht en de leeftijd. Voor mij heten ze allemaal ‘hertje’. Of Bambi, als ze nog klein zijn. Onze ontmoetingen met hertjes zijn niet allemaal leuk. Er zijn een paar gruwelijke verhalen te vertellen. Voor de weekhartigen onder ons: blader maar door, want ik ga nu vertellen over dode Bambi’s. 

Het eerste voorjaar was ik op een late middag rusteloos, de zon stond al laag maar het was nog warm, ons uitzicht was prachtig: een gouden veld met ronde hooibalen her en der verspreid, daar moest ik even doorheen wandelen. Theo had onbegrijpelijkerwijs ‘geen zin’ dus ik ging alleen met de honden. Ze hadden toen nog geregeld een schokbandje om, omdat ze soms teveel hun neus achterna gingen en urenlang uit het zicht bleven. Een klein schokje werkte prima om ze bij de les te houden. Meestal was alleen een piepje voldoende. Die banden zijn tegenwoordig verboden in Nederland en dat snap ik, je kunt er volgens mij een koe mee elektrocuteren en dat is toch bizar, dat dat zomaar te koop is.

In elk geval, ik liep door de weide, bijna huppelend van geluk dat ik hier mocht wonen, toen ik zag dat Dibbes raar stond te doen in een bosje hoog gras. Het volgende moment sprong er een Bambi uit het gras tevoorschijn en rende vlak langs mij heen, blatend van angst, met Dibbes er achteraan, en Diesel ook. 

Mijn eerste reactie was keihard schreeuwen. Toen dat niets uithaalde greep ik naar de controller van de schokband en heb er als een bezetene op staan drukken, meerdere keren, op alle standen die ik op dat priegelige ding kon vinden. Niets hielp. Het kon niet anders of die batterijen waren leeg. Ze reageerden nergens op. Bambi was inmiddels een heel rondje over het veld gerend en ik zag dat hij het niet ging redden, hij was zo klein dat de honden hem makkelijk konden bijhouden. Ze verdwenen met zijn drieën in de bosjes bij een afgrond en ik denk dat Bambi daar gevallen is want ik hoorde alleen nog maar gekerm, en toen werd het stil. Gruwelijk was het. Mijn honden waren moordenaars. Ik was dagenlang schor van het geschreeuw en ik heb ze gehaat. Ik heb nooit bloed bij ze gezien maar dat zij de oorzaak waren van Bambi’s dood was overduidelijk. De batterijen van de schokband waren tot mijn stomme verbazing helemaal niet leeg, maar met een prooi in zicht neemt blijkbaar het instinct alles over en kan niks ze meer tegenhouden. Maar waarom? Ze krijgen gewoon brokjes en zijn  totaal gedegenereerd. Ze slapen op tempur matrassen bij de centrale verwarming en krijgen regelmatig iets lekkers toegeworpen. Wat voor nut heeft het dan om een hert te verschalken? Ik zal het nooit weten, maar de laconieke reactie van de Fransen is wat dat betreft alles zeggend: “C’est la nature”.

Nou goed, dit was mijn eerste kennismaking met de dood in de Franse natuur. Helaas bleef het niet bij die ene ervaring. Er kwam eens een gast nog voor het ontbijt vertellen dat er een ‘biche’ bij de vijver lag, dood, geen idee hoe en waarom daar. Er is er eentje in het zwembad verdronken ’s nachts. Er lag er eentje aangereden op de weg, maar die kwam toch weer overeind. We hebben er meerdere zelf bijna aangereden. Een andere lag met een dwarslaesie in de berm die we niet zomaar konden laten liggen. We hebben de boer gebeld die in de buurt woont, die is gaan kijken en heeft hem uit zijn lijden verlost. Diezelfde avond kwam de boer aankloppen met een krat vol keurig in stukken verdeeld, geseald en geëtiketteerd vlees. Alsof het zo bij de keurslager vandaan kwam. Ons hertje met de dwarslaesie. Wij vonden dat we helemaal geen recht hadden op dat vlees, hij had toch het nare werk gedaan, maar hij stond erop, want wij hadden hem gevonden. We hebben later een BBQ gehouden met de boer en andere buren, het hertje verwerkt tot ragout en reebout een toen werd het toch nog gezellig. 

Tot zover de dode Bambi’s. Gelukkig zijn de levende Bambi’s met meer en genieten we vaak van ze; gisterochtend trok ik het gordijn open en stond er eentje op zijn gemak te grazen onder het raam. We hebben een keer ’s avonds laat een plons gehoord en toen we gingen kijken bij het zwembad zwom er een hertje in rond die er natuurlijk nooit meer zelf uit kon komen. Toen Theo op de zwembadrand ging zitten besefte hij dat dit zijn enige redding was en hij zwom zo naar Theo toe, die hem vervolgens aan zijn hoorns op de kant kon trekken. Dat was het enige moment dat we een hert konden aaien. Hij lag even bij te komen van de schrik en ging er toen met grote sierlijke sprongen vandoor. Lang leve Bambi. 

 

Zomervakantie

Zomervakantie

Ik herinner me zo goed hoe de een-na-laatste dag van de zomervakantie vroeger voelde. Als een grote melancholische brok verdriet en weerzin: het was alweer bijna voorbij, ik moest weer naar school, we moesten weer een jaar wachten tot de volgende fantastische drie weken in Spanje. 

Wij karden altijd met een auto vol, zo snel mogelijk door het prachtige Frankrijk naar een appartement of een huis aan de kust in Spanje. Spanje dat toen nog veel leger en ongerepter was dan nu. In een auto zonder airco, beklemmende veiligheidsgordels, of getint glas. We zaten vol in de zon, reden dwars door alle grote steden bij gebrek aan rondwegen en stonden te fikken in de files voor elke péage en peaje. Eén keer duurde de reis zelfs drie dagen lang toen mijn ouders een huis hadden gehuurd in de buurt van Almería. Verder kon je niet komen op het Europese vasteland. Maar onze moeder had altijd een tas vol lekkers voorin tussen haar voeten staan, we klemden handdoeken tussen de ramen als zonwering en we hadden het beste cassettebandje aller tijden op staan: met Love Hangover en Ain’t no Mountain High Enough van Diana Ross. 

En dan het vooruitzicht: drie weken lol en gezelligheid op het strand, watermeloenen, Danone yoghurtjes in keramieken potjes, barbecues aan een riviertje in het binnenland, zwerfhonden en katjes overal en tochtjes met een speedbootje naar afgelegen stranden. Waar mijn moeder dan ook weer een tas vol eten tevoorschijn toverde. Hemels waren ze, die weken. We gingen nooit op wintersport en tussendoor hooguit een lang weekend naar Sporthuis Centrum (Center Parcs), maar daarmee was het wel klaar met de vakantievierderij. Hoe heerlijk is het nu dus dat die hemelse weken niet slechts drie weken duren maar maanden en maanden doorgaan. Die sfeer van zon en lange lome dagen, die begon al heel vroeg dit jaar. De eerste leuke gasten kregen we al in april. Sindsdien hadden we een schier onafgebroken stroom bezoekende familieleden, kennissen en leuke Franse of Spaanse gasten. Vrienden die we in Nederland alleen in de avond zagen, maakten we nu mee aan de ontbijttafel en door de dagen heen. We leerden de vrienden van onze kinderen kennen en de vrienden van vrienden. We hebben lokale biertjes geïntroduceerd bij gasten en nieuwe wijnen geproefd. Onder een verzengende zon dronken wij liters rosé bij borrelplanken, BBQ’s en drie-gangen diners. We haalden oude herinneringen op met vrienden die we jaren niet gezien hadden. We reserveerden restaurants, kanotochten, wijnproeverijen, huurfietsen en bezoeken aan kastelen en grotten. 

 We lagen midden in de nacht bij het zwembad vallende sterren te zoeken, omdat dat de enige plek was waar het niet zo heet was. We zagen vriendschappen ontstaan, telefoonnummers uitgewisseld worden onder hen die met ons aan tafel zaten, tussen de ouders van kinderen, en zelfs tussen Nederlandse en Franse stellen. We gingen rond met stukken watermeloen bij het zwembad omdat de hitte bijna niet te harden was. We hebben een reetje uit het water gered, die we er in hoorden vallen. Een ander reetje was minder fortuinlijk en die vonden we pas in de ochtend. We hebben een nachtcamera opgehangen en elke ochtend de “oogst” bekeken. Die was verrassend groot, want door de droogte kwamen alle dieren uit de omtrek uit ons vijvertje drinken. Behalve reetjes kwamen er ook dassen en vossen in beeld. 

We zagen het sappige gras veranderen in een gortdroog krokant tapijtje. Bomen vielen uit en vijgen verschrompelden. Groene bomen verkleurden naar rood en geel. Zwaluwen hapten in het zwembad naar water. We hebben in de stralende zon een markt bezocht en afgesloten met een lunch onder een parasol in de stromende regen. Dat moet vroeg in het voorjaar zijn geweest want daarna is er geen druppel meer gevallen. We hebben met het dak open gereden en onze benen verbrand aan de leren stoelen als we na tien minuten terugkwamen uit de supermarkt. We hebben een pelgrim opgehaald die ’s morgens netjes zijn route naar Santiago de Compostela was begonnen maar die na de lunch weer naar het noorden was gelopen en uitkwam op de plek waar hij die ochtend gestart was… teveel wijn of geen ervaring met digitale kaarten? Waarschijnlijk beide. Een andere pelgrim was zijn wandelstokken vergeten die hier nu in de schuur staan. We vonden achtergelaten opladers, knuffels, t-shirts en zwembroeken. 

Er checkten drie mensen uit die corona bleken te hebben. Een Nederlander moest bij thuiskomst een open hartoperatie ondergaan terwijl hij hier nog een pittige wandeling had gemaakt. Eentje voelde zich niet helemaal okee bij vertrek en bleek in Nederland ook direct afgevoerd te zijn voor een blindedarmoperatie. Ik zweer dat wij er allemaal niets mee te maken hadden. 

We stonden in de rij op de markt bij de kaasboer, de olijvenkar en de worstverkoper. Daar waar de rij staat verkoopt men de beste producten, namelijk. We namen kratten borden en bestek mee om met een grote groep een tafel te confisqueren op dorpsfeesten. We gingen uit eten op onze vrije avonden maar we waren zelden met z’n tweeën. We reden naar rookpluimen in de verte om te checken of het echt een bosbrand was. De app die we daarna installeerden kwam met zo veel zorgelijke pushberichten dat we hem maar weer verwijderd hebben. We vonden het al stressvol genoeg dat we bijna dagelijks een blusvliegtuig zagen overvliegen. 

We zouden bijna vergeten dat we tussendoor ook gewerkt hebben. We zijn inmiddels echter zo geroutineerd dat we altijd voor de lunch al klaar zijn, of we nou twee of vijf kamers gereed moeten maken. Een diner maken voor tien mensen bezorgt ons geen verhoogde hartslag meer. Zelfs een 21-diner in elkaar draaien voor een tafel vol verwende Hotelschool-gastjes vinden we alleen maar geinig. 

En zo hebben we van vakantievieren ons werk gemaakt en we hoeven nooit meer naar huis. We zwaaien iedereen uit tot ze uit het zicht verdwenen zijn en we hebben altijd een beetje medelijden: zij moeten alweer terug. Wij blijven lekker! 

Een lang zomerseizoen maakt dat je gaat verlangen naar de winter. Op dat punt zijn we inmiddels aangekomen. Nu de zoveelste hittegolf geweken is maar de temperatuur nog steeds rond de dertig graden schommelt kijken we uit naar frisse kou, wandelingen, open haard, rode wijn en rust. Het leven kan geen eindeloze rollercoaster zijn, zoals ik soms bespeur bij onze kinderen: die gaan van vakantie naar werk, naar studie, van festival A en weekend zus-en-zo naar festival B. Je moet af en toe rustig aan doen, al is het alleen maar om de tijd te hebben om terug te denken aan al die fantastische momenten in die lange mooie zomer. En dat melancholieke, dat is er nog wel een beetje zo aan het einde van het seizoen. Maar het was genoeg. En de volgende zomer begint al over een half jaar!