Wandelaars

Wandelaars

Aangezien we hier dagelijks twee honden moeten uitlaten en de natuur zich tot ver voorbij de horizon uitstrekt zijn we in de loop der tijd steeds verder gaan wandelen. En toen we overal markeringen zagen op bomen en palen zijn we gaan zoeken wat voor routes daar bij hoorden. Dat bleken er heel veel te zijn. Fransen zijn gek op wandeltochten. Een gemiddelde wandeling is tussen de acht en dertig kilometer lang, je kunt je dus de hele dag uitleven zonder te verdwalen. Dus toen we een manier zochten om meer bezoekers naar onze B&B te krijgen kwamen we uit op wandelvakanties. In de zomer loopt het hier wel vol met vakantiegangers, maar juist in de lente en in het najaar is het heerlijk om deze mooie omgeving te verkennen. We hadden inmiddels zelf al zo veel routes gelopen dat we de mooiste konden voorleggen aan onze gasten. 

We zochten de samenwerking op met SNP Natuurreizen omdat we dachten dat we daar met onze kleinschalige B&B midden in de natuur wel tussen pasten. Dat vonden zij bij SNP gelukkig ook en zodra de wandelroutes geregistreerd waren in hun app en alle informatie en foto’s online stonden kwamen de eerste boekingen binnen. Dat begon al in februari, precies wat we hoopten! Na de eerste goede review stroomden de aanvragen in groten getale binnen. We wilden wandelaars en ze kwámen! Dat hele pokke-eind hierheen rijden! Wat een opsteker! We hebben dit seizoen bijna honderd wandelaars te gast gehad die allemaal een dag of vijf bleven. 

We kunnen concluderen dat wandelgasten over het algemeen mensen zijn die zich goed kunnen vermaken; het zijn vrijwel altijd mensen die ook van lezen houden. Er lagen dikke boeken op de nachtkastjes en een enkele reader. Bij het wisselen van de handdoeken checkte ik altijd de titels voor de broodnodige inspiratie. We hebben halverwege het seizoen nog de verlichting in sommige kamers aangepast omdat we opmerkingen kregen dat er geen goed leeslicht was. Spelletjes waren ook populair. We hebben een stapel ouderwetse spellen liggen van toen de kinderen nog klein waren, maar er blijkt een heel arsenaal aan nieuwe bordspelen op de markt te zijn, die er verdomd ingewikkeld uitzien. Ik heb een man die spelletjes háát, dus daar zit ik mooi mee, zo in the middle of nowhere, maar nu mocht ik af en toe aanschuiven voor een potje Rummikub of Scrabble. Misschien dat ik volgend seizoen de moed heb om zo’n nieuw spel te leren. 

Qua wandelfanatisme was er echter geen pijl op te trekken. We kregen mensen van ver in de zeventig die we een kamer op de begane grond toewezen want die zou na al die kilometers wel moeite hebben met de trap. Nou, die vlogen als een dolle al die heuvels over en gingen daarna nog wat baantjes trekken. Ze vonden de wandelingen ook wel geschikt voor trailrunning. Dat is de onbegrijpelijke hobby waarbij je niet alleen kilometers maakt maar ook nog rennend. Over onverharde paden. Een activiteit waar ik in de eerste twintig meter al een enkel zou breken, maar er zijn mensen die dat leuk vinden en kúnnen. We vonden het ontzagwekkend. En we dachten meteen het geheim van een lang en gezond leven ontrafeld te hebben: in beweging blijven! Dat is de sleutel! 

Er waren alpinisten bij die de laffe driehonderd meter stijging wel een aangenaam tussendoortje vonden, en Hollandse wandelaars die het al te pittig vonden en van alle routes slechts de helft liepen. Jonge mensen die na een dag of dag twee afhaakten en liever een stadje gingen bezichtigen en doorgewinterde stappentellers die vroegen om tochten met meer kilometers. Mensen die al met een blessure aankwamen en met behulp van een brace en wandelstokken toch zonder te klagen het programma doorliepen. En stellen waarvan de één over een uitstekende conditie beschikte maar de ander helemaal niet. We hadden veel trouwe SNP wandelaars die eigenlijk altijd via die organisatie boekten en Nederlanders die ons toevallig op SNP hadden zien staan en helemaal niet kwamen om te wandelen. 

We hadden super eigenwijze mensen die in veertig graden toch een behoorlijke wandeling wilden maken en onze waarschuwingen negeerden. “Ga dan op zijn minst deze route lopen want dat is langs het water en er is vrij veel schaduw”. Maar nee, het plan was getrokken dus die kwamen na uren totaal oververhit en uitgeput weer terug. En we hadden gasten die hele specifieke wensen hadden: we willen graag een korte wandeling met alleen een klimmetje in het begin, mooie uitzichten en liefst in de buurt van een terras waar we na afloop kunnen lunchen. Dat was altijd leuk, om uit alle routes die we hier geregistreerd hebben, degene te vinden die het beste aansloot bij die criteria. Want de één wilde langs dorpjes, de ander alleen maar natuur, de volgende hield niet van smalle paadjes en die daarna wilde liefst langs de rivier blijven. 

Die veertig graden, dat was natuurlijk in het hoogseizoen. In juli en augustus wordt het hier zomaar zo heet. Dat hebben we ook nadrukkelijk bij SNP in de omschrijving laten zetten want denk maar niet dat je in die temperaturen nog iets actiefs wil doen. Maar als je in februari iets boekt kun je je daar waarschijnlijk niet zo’n voorstelling van maken. Of je hunkert zo naar warmte dat je denkt dat het heerlijk is om in augustus in Zuid-Frankrijk de heuvels te trotseren. Het was in elk geval ook in de zomervakantie druk met wandelaars, wat wij onbegrijpelijk vonden. Het enige moment van de dag dat het nog een beetje aangenaam was was voor tien uur in de ochtend. Dus sommigen gingen voor het ontbijt al de deur uit, heel verstandig. Anderen gooiden de handdoek in de ring en maakten een kanotocht, het beste alternatief als je het mij vraagt. In het zwembad drijven was ook een optie natuurlijk maar dat is voor echte wandelaars waarschijnlijk te passief. 

Hoe het ook zij, we hadden een super seizoen, met heel veel mensen die hetzelfde ritme hadden als wij: vroeg op, de hele dag buiten en vroeg weer naar bed. Volgend jaar heeft SNP nog meer routes in de app staan, zodat er meer keuze is, en misschien ontdekken we nog wel nieuwe, deze winter, want wij gaan weer lekker op pad. 

NB: de foto is niet van hier maar van een wandeling in de Pyreneeën. Voor foto’s van de wandelvakantie in de Lot klik je hier

De Fluitende Pad

De Fluitende Pad

Onze accommodatie leent zich uitstekend voor groepsuitjes. Er kunnen hier tien mensen slapen, eten, zwemmen, borrelen, spelletjes doen, wandelen, kortom, bij elkaar zijn zonder dat er andere gasten bij zijn. Echter: wij hebben er niet zulke leuke ervaringen mee. De eerste keer dat wij een groepsboeking kregen waren we helemaal blij. Drie nachten de hele tent vol, ergens in het naseizoen. Met eten. Makkie prakkie. Het waren vijf Franse stellen, vrienden van vroeger, ergens in de dertig nu, die elk jaar bij elkaar kwamen voor een lang weekend. Superaardige lui, maar het eerste wat ons opviel was dat ze al hun eigen drank hadden meegenomen. Niet alleen wijn, van alles wat. Daar gingen wij dus niks op verdienen. Ze dronken een apéro bij het jeu de boulen, het zag er allemaal reuze gezellig uit, we werden uitgenodigd om een glaasje mee te drinken, maar daarna waren wij eigenlijk alleen nog maar slaaf. Er liep om de haverklap iemand binnen voor iets wat ze nodig hadden, een slakom om drankjes in te mengen, een extra kurkentrekker, ijsblokjes, schaaltjes etc. etc. En de drank bleef vloeien en ze werden natuurlijk steeds luidruchtiger. 

 

Gelukkig heeft onze slaapkamer alleen een raam aan de voorkant en is de overkapping aan de achterkant. Wat er in de avonden allemaal gebeurd is weten wij niet. Maar nadat ze vertrokken waren zagen we dat er een plank was doorgebroken bij het hek in de hangar. En er was duidelijk iemand gewond geraakt want we vonden her en der spatten bloed. Ze hadden niks gemeld over het gebroken hek trouwens, slordig. Bij een andere kleinere groep ben ik na middernacht in mijn badjas naar buiten gegaan om ze te vragen wat stiller te zijn, want er was helaas toch één kamer bezet door een stel dat er niet bij hoorde, en we hebben ook nog altijd buren. Groepen met drank, het is eigenlijk gewoon nooit leuk. Je voelt je een vreemde op je eigen terrein en  je wordt behandeld als bediende in je eigen huis. 

 

De groep die daarna een aanvraag deed hebben we afgewezen, maar ze waren erg volhardend en besloten langs te komen om ons gerust te stellen. Ze zouden zich netjes gedragen, ze begrepen dat het misschien verontrustend was, na onze ervaringen, maar ze wilden zelfs borg betalen om zorgen over schade weg te nemen. Vooruit dan maar weer. Een dag voor hun aankomst hadden we overstromingen gehad en hoopte ik nog dat we alles konden annuleren wegens overmacht, maar ook daar wilden ze niets van horen. Ze zouden er geen probleem mee hebben als het een beetje muf rook in de kamers. Het was wederom een hele andere rol die we die dagen hadden, geen enkele interactie met onze gasten, maar deze keer hadden we het geluk dat het constant regende en dat de herrie binnen bleef. Op een glas na was er niks kapot. 

 

Afgelopen najaar kregen we een aanvraag van een oudere Franse man die met zijn vriendengroep de hele tent wilde afhuren voor een wandelweek. Ze waren allemaal gepensioneerd. Ze hoopten dat ze het überhaupt zouden halen tot de datum van reservering, want hij was er vroeg bij. We hebben even moeten overleggen. Toch weer een groepsboeking aannemen? Bejaarden die de hele dag wandelen zullen toch niet ook nog de hele nacht zuipen en lawaai maken? We namen het aan. 

 

Rond het uur van aankomst kregen we een telefoontje van één van de dames dat ze verdwaald was en dat de routebeschrijving niet klopte. Toen ik uitlegde dat ze bij de bordjes langs de D143 naar links moest zei ze dat die bordjes er niet waren. “Jawel mevrouw, die staan er echt, twee zelfs.” “Nee hoor. Er staan geen bordjes.” Dat begint lekker, dacht ik. Uiteindelijk kwam ze tegelijk met alle anderen aan en was er het eerste half uur een onderlinge discussie over de bordjes en de routebeschrijving. Ze stonden er wel, ja, maar wel véél verder dan de routebeschrijving meldde. Bij de verdeling van de kamers hoorden we de dames (allen oorspronkelijk uit Parijs) smoezelen dat er te weinig kamers waren. “We hadden vijf kamers gereserveerd. Er zijn er maar vier!” Waarop ik ze allervriendelijkst de vijfde kamer liet zien. Wat zou het volgende commentaar zijn? 

 

Dat kwam de volgende ochtend. “Madame”, riep een van de dames mij “u heeft volgens mij twee matrasbeschermers op het bed liggen”. Ik ben meegelopen want ik had geen idee waar ze het over had. “Kijk”, zei ze “dit is een matrasbeschermer en die daarbovenop ook”. Het ging om een molton matrasbeschermer en daarop een jersey hoeslaken. “Vindt u het niet comfortabel?” “Oh ja, zeker wel!”. “Het is geen katoen maar een jersey laken, wilt u dat ik er een ander laken omheen doe?” “Oh nee, nee hoor, maar ik dacht dat het twee matrasbeschermers waren.” Toegegeven, het lijkt een beetje op elkaar, maar ik snapte eerlijk gezegd het probleem niet. Er was blijkbaar geen probleem, maar mevrouw was gerustgesteld. Toen had de mevrouw uit een andere kamer nog een klacht. 

 

“Er hangt een rookmelder in onze kamer die een nieuwe batterij moet, want ik heb de hele nacht gepiep gehoord.” Haar man werd erbij geroepen en samen gingen wij in de kamer op zoek naar de rookmelder. Die er niet hing, want die is een tijd geleden van het plafond gekomen en die hebben we nooit terug gehangen. Maar ik had al zo’n vermoeden wat er aan de hand was. “Slaapt u met het raam open?” Ja, ze hadden die nacht het raam open gelaten. “Dan heeft u waarschijnlijk onze fluitende pad gehoord.” “Een pad?! Wat zegt u nou?! Dat is onmogelijk, het was absoluut een rookmelder want zoiets hebben we thuis ook eens aan de hand gehad.” Met foto’s en YouTube filmpjes heb ik laten zien en horen hoe onze vroedmeesterpad -de crapaud accoucheur, weet ik nu- tekeer kan gaan ’s nachts, maar ze liet zich niet overtuigen en de hele groep had moeite dit te geloven. Toevallig hadden we de pad de week ervoor eindelijk eens te zien gekregen toen we er in de het donker bijna bovenop gingen staan. Een onooglijk klein beestje is het, met een grote klont eieren aan z’n kont. Het ziet er behoorlijk onsmakelijk uit. En hij maakt dus een soort electronisch repeterend geluid wat inderdaad op een alarm lijkt. “Weet u wat”, zei ik tenslotte, “we wachten tot de zon ondergaat, en als hij dan weer begint te fluiten, dan laat ik het u weten en dan kunt u zelf luisteren of dat het gepiep was dat u vannacht hoorde.” 

 

Godzijdank begon onze crapaud, zodra het schemerde, weer met zijn fluitje. En nu moest mevrouw toch toegeven dat dit het geluid was dat haar wakker had gehouden. “Ik wil hem wel voor u doodmaken, dan heeft u er geen last meer van”. Maar dat ging haar te ver en dat had ik natuurlijk ook nooit gedaan, als ik hem al kon vinden. Maar de mannen moesten er hartelijk om lachen, het ijs was eindelijk gebroken en we hebben de rest van de week de ene veer na de andere in onze kont gekregen. Over het eten, de inrichting van de B&B, ons Frans, mijn kleding. Opvallend was dat de mevrouw die het moeilijkst deed in het begin over de bordjes uiteindelijk met de grootste complimenten strooide. Ik denk dat ze mijn nieuwe beste vriendin wordt. En zo hadden we eindelijk een leuke ervaring met een groep gasten.  Mensen van ver boven de zeventig die nog twaalf kilometer per dag wandelen, elk jaar een week met elkaar doorbrengen terwijl ze inmiddels in alle uithoeken van het land wonen, die heel hard met elkaar kunnen lachen en behoorlijk goed van het leven genieten, daar kun je dan alleen nog maar bewondering voor hebben. 

 

Keert het tij?

Keert het tij?

Ik ben laatst zomaar een weekend naar Nederland geweest. Theo had een hele groep vrienden uitgenodigd voor een reünie van zijn jonge jaren. Hartstikke leuk, maar ik had de indruk dat ik daar niet bij moest gaan zitten, dus ik heb een ticket geboekt. Even iedereen weer zien voordat het hoogseizoen begint. 

Het was een goed gekozen moment. Onze middelste zoon was niet happy want zijn vriendin had het uitgemaakt, de oudste zoon was juist net gaan samenwonen en wilde graag laten zien hoe zij er nu bij zaten. Tegelijkertijd struggelt hij met het afronden van zijn studie. Mijn vader is wat lustelozer aan het worden, Theo’s moeder zit weer in een medische molen, kortom, een hoop gedoe. Zoon Drie zit overigens voor een stage helemaal in Dubai dus daar hebben we nauwelijks zicht op, ook even wennen. 

Toen ik op het vliegveldje van Bergerac stond te wachten zag ik toevallig een Facebook herinnering voorbijkomen van precies zes jaar geleden. Toen stonden we ook op Bergerac voor ons eerste bezoek aan dit huis in de Lot. Dat betekent dat we nu aan het zevende jaar van ons emigratieverhaal zijn begonnen, en betekent dat soms ook dat het tij keert? Dat alle euforie van dit avontuur omslaat in tegenspoed? Magere jaren en Murphy’s law? 

Ik vind het nauwelijks toeval te noemen dat we zoveel slecht nieuws horen in zo’n korte tijd. Schoonmoeder met een nare uitslag van een MRI scan, vader die ik nooit moe heb gezien maar die nu toch overdag in slaap kukelt en om de haverklap het alarm van zijn SOS horloge laat afgaan. Vals alarm steeds, gelukkig. Zoon Twee die zo’n leuke vriendin had en ineens weer alleen is. Dan de hond die niet meer wil wandelen wegens stroeve heupen, de andere hond die ook niet vooruit te branden is. Onze kat Sok, die een naar hoestje had, blijkt long tumoren te hebben. Ik mankeer onverklaarbare kwalen, terwijl ik voeger nooit wat had. Het zal de leeftijd wel zijn. Theo heeft zelfs al een map aangelegd voor zijn medische dossiers. Die heeft alle specialisten al een keer gezien hier maar heeft gelukkig nooit iets ergs. 

Alles bij elkaar kom ik erachter dat emigreren heel leuk is als het goed gaat met iedereen om je heen, maar zodra zich problemen voordoen is zo’n afstand bijzonder vervelend.  ’S Nachts wakker liggen omdat je kind ongelukkig is lijkt wel erger als je ook nog in een ander land woont. 

Tegelijkertijd hebben we nu gasten die van Utrecht naar Doesburg zijn verhuisd en daardoor ook hun volwassen kinderen veel minder zien. Tenzij er een noodgeval is, maakt het dus niet zoveel uit of de afstand anderhalf uur of elf uur is. Over noodgevallen gesproken, dat is zo ongeveer de grootste zorg van wonen in het buitenland. Het heeft geen zin om je daardoor te laten weerhouden, maar stel…stél! Stel dat mijn vader midden in het hoogseizoen omvalt, stel dat één van de kinderen een ongeluk krijgt, hoe krijg je het dan voor elkaar om rustig te blijven en zo snel mogelijk naar Nederland te gaan? Dingen waar je allemaal maar beter niet aan kunt denken. 

Theo vindt me een doemdenker. Vindt dat het allemaal wel meevalt. Hij heeft ook wel gelijk, er is niks ernstigs aan de hand, alleen met de kat. Al het andere is nog te overzien of op te lossen. En hier op de heuvel gaat het meer dan goed. We zijn pas in april en we beleven al hoogseizoen taferelen: volle kamers, buiten eten, het zwembad is open, en als het zo doorgaat hebben we tegelijkertijd het drukste en het rustigste seizoen ooit. Druk omdat het een lang en vol seizoen wordt, rustig omdat de meeste gasten veel langer blijven dan voorheen. Er komen bovendien veel Nederlanders, wat qua communicatie natuurlijk makkelijker is. Tussendoor hebben we zelfs nog een kleine vakantie gepland, omdat we al zagen aankomen dat het een druk voorjaar zou worden. 

Het was leuk om weer even in het land te zijn, bij mijn zus te logeren, de kinderen te huggen, mijn schoonmoeder uit te horen, mijn vader vast te houden, de winkels te scannen, een heus concert bij te wonen en te lachen met vriendinnen. 

De terugreis liep gesmeerd maar de drukte op de snelwegen in Nederland stond in zo’n contrast met mijn rit van Bergerac naar huis: twee en een half uur zag ik niets dan prachtig glooiend landschap met de zon in de rug. Ik zag een hertje door een olijfboomgaard galopperen, ik kon de tijd nemen om te stoppen voor een wild zwijn dat met jonkies door het hoge gras langs de weg liep. Middeleeuwse dorpen op heuveltoppen lichtten op in de avondzon en ik was nagenoeg alleen op de weg. 

Dus laten we onze blessings counten, niet zeuren en de dagen plukken. En een vinger aan de pols houden met Nederland, want aandacht is zo belangrijk. 

 

Het Porsche seizoen

Het Porsche seizoen

Het is ongelofelijk maar waar: we zijn al aan ons vijfde seizoen hier begonnen. Dat betekent niet dat we hier al vijf jaar wonen, dat zijn er pas drie, maar in 2019 hebben we een proefseizoen gedraaid en dat telt natuurlijk mee. Inmiddels zijn we behoorlijk geroutineerd, maar nog lang niet verveeld. Elk seizoen heeft namelijk zijn “eigen aardigheden”, die heel duidelijk anders zijn dan andere jaren. 

 

We begonnen die twee proefmaanden toen ons huis in Nederland nog niet verkocht was. Het was het pre-corona jaar, wisten wij veel wat ons allemaal nog te wachten stond. We hadden die twee maanden een enorm gemêleerd publiek. Jong en oud en heel internationaal, want via Booking kwamen ze hier vanuit de halve wereld. We hadden gasten uit Argentinië en Uruguay, Noord-Amerika, Australie, Duitsland, Engeland, veel Spanjaarden en natuurlijk Fransen en Nederlanders. Ik was helemaal blij want ik hou van verschillende talen en spreek ze graag. 

 

Maar het jaar 2020 was natuurlijk volkomen anders. Er vlogen geen vliegtuigen, er werd niet gereisd, er werd alleen -en vrij massaal- geboekt door Fransen. Die werden in juni gek van het binnenzitten en zodra ze weer verder van huis mochten reserveerden ze hun verblijf op het platteland, voor de ruimte, neem ik aan. Omdat Nederland veel later dan Frankrijk de grenzen opengooide voor de zomervakantie, was hier de hele toko al volgeboekt voordat de Nederlanders de kans kregen om te reserveren. Het werd dus een behoorlijke vuurdoop voor onze talenkennis. Zo leerde ik dat in het Frans een sleutel niet ín de deur zit maar óp de deur “sur la porte”. Dat gasten niet komen betalen “payer”, maar komen afrekenen ”régler”. Dat décaler “verzetten” betekent, en daar ging het even fout, want een gast wilde haar twee gereserveerde nachten verzetten, en niet, zoals ik dacht, slechts één nacht komen. Toen zaten we dus met een overboeking die haasje repje opgelost moest worden. We leerden dat Fransen absoluut een broodmandje bij hun diner moeten, dat kun je niet zomaar weglaten. De laatste saus wordt vaak van het bord geveegd met een stukje brood. 

We constateerden dat Fransen keurig, welgemanierd en vriendelijk zijn. Maar we misten wel een beetje de Hollandse directheid en gezelligheid. En natuurlijk vooral het gemak. 

 

Die kwam het jaar erna, in 2021, toen we nog steeds met Coronamaatregelen opgescheept zaten maar iedereen iets beter zijn best deed om op tijd een vakantie over de grens te boeken. Dit noemen we het Porsche seizoen, want met name uit Theo’s voormalige kring van vastgoed relaties kwam bijna iedereen met een Porsche het terrein oprijden. Je hoorde ze al van verre aankomen. Het valt hier nogal op, een Porsche. Dit is een arme boeren streek en iedereen rijdt hier in een Franse middenklasser of een afgeragd bestelbusje. Het valt echt op als er een Audi of Mercedes rijdt en dat is dan meestal met een buitenlands nummerbord. Alle Porsches in de wijde omtrek hadden dus een Nederlands nummerbord en de eigenaren sliepen bij ons. Eén van de Porsches is hier weg getakeld omdat eigenaar “een vreemd geluidje hoorde”. Waar zijn dierbare auto naartoe werd gebracht was ons een raadsel en zelfs bij de verzekering konden ze hem niet vertellen of hij zijn geliefde auto ooit nog terug zou zien. Ze moesten in elk geval in een doorsnee Nissan Qashqai de aftocht blazen en hij kreeg Porsche pas weken later in Nederland weer terug. Onze parkeerplaats werd tevens opgesierd door een Maserati en door een snelle Tesla, die niet uitgerust was met de juiste electriciteitskabel, dus de eigenaar was tijdens zijn verblijf vooral bezig met “waar en hoe laad ik mijn Tesla op”. 

2022 was het jaar van de hittegolven en de kleine kinderen. Een niet zo gelukkige combinatie. We hadden veel meer jonge gezinnen dan voorheen en ook veel tegelijkertijd. Maar zowel de kinderen als de ouders leden onder de hitte. De enige verkoeling was in een grot te vinden maar daar word je na een uurtje weer uit gebonjourd. Dus het zwembad was wel een uitkomst, dat werd inmiddels gekoeld in plaats van verwarmd, maar zelfs onder een parasol was het niet te harden. Er werd slecht geslapen, en wij werden ook niet zo vrolijk van werken in de hitte en van het gejengel om ons heen. Maar het was ook een seizoen van heel veel leuke ontmoetingen tussen gasten onderling en spontane etentjes buiten de deur op onze vrije dagen, waar iedereen bij aansloot. Veel vrienden die het eerste Coronajaar niet konden komen kwamen nu alsnog en op een gegeven moment zat de hele tafel vol met alleen maar leuke bekenden. Dit was geloof ik wel meer in het voorjaar dan in het hoogseizoen. 

 

Gelukkig hadden we toen ons nieuwe plannetje al bedacht; het aanboren van nieuwe gasten, uit Nederland, die langer hier verblijven. Want een langer verblijf betekent voor ons minder werk en meer gezelligheid. En zo werd de wandelvakantie geboren, die voor dit seizoen al een hoop nieuwe reserveringen heeft opgeleverd. 2023 zal waarschijnlijk de boeken ingaan als ons “SNP seizoen”.  Of we daar een grote gemene deler in gaan aantreffen weten we nog niet, maar ze spreken allemaal Nederlands of Vlaams, ze blijven minimaal 5 nachten en ze eten in elk geval twee avonden met ons mee, want dat is het arrangement. En ze komen dus om te wandelen, want dat is wat wij ze graag willen laten zien: hoe mooi en rustig het hier is. 

 

We zouden onze herinneringen ook kunnen opdelen in plagen. 2020 was de rupsenplaag, 2021 de overstromingen, 2022 de hittegolven en de droogte. Maar Porsche seizoen klinkt leuker en minder rampzalig. Een beetje misleidend ook, want denk nu niet dat we een luxe accommodatie zijn. Het blijft gewoon een gezellige omgebouwde boerderij op het Franse platteland. 

Nieuwe Buren

Nieuwe Buren

We zouden nieuwe buren krijgen. Het huis naast ons, een meter of vijftig verderop, dat tot nu toe sporadisch verhuurd werd, zou dan permanent bewoond worden. Dat is voor ons even wennen, het zou betekenen dat we vanaf onze voordeur hun voordeur kunnen zien en elkaar dus elke morgen ‘bonjour’ zullen wensen. Terwijl we nu nog weleens in een onderbroek de tuin in lopen omdat toch niemand ons ziet. Maar we kunnen het slechter treffen, want het zijn Fransen van onze leeftijd en ontzettend sympathiek. 

 

Vanmorgen zijn onze potentiële nieuwe buren weer aangekomen om een week te verblijven en inderdaad was er meteen een praatje bij het hek, in het Frans dus. We gingen een stukje lopen met de honden en hij liep mee. Hij vertelde ineens dat hij twijfels had. Dat hij de vorige keer razend enthousiast was maar dat daarna de twijfel is toegeslagen. Dat ze vrijdag gaan tekenen, maar dat hij nog geen beeld heeft van hoe dat allemaal moet. Hij woont en werkt hier namelijk zes uur vandaan. Zij kan makkelijk telewerken, maar hij moet echt zijn leven gaan verdelen. 

 

En het is hier wel erg stil hè. Zei hij, toen we door het dal liepen. Je moet hier wel helemaal zen worden zeker? En wat doen jullie eigelijk zoal in de winter? Nou, ik kon hem vertellen dat we ook deze winter weer moeiteloos zijn doorgekomen. We hadden weer de gebruikelijke lijst met klusjes. Dat varieert van ingestorte stenen muurtjes weer opbouwen tot kasten in elkaar zetten voor mijn ‘wasserette’. Van een kruidentuin aanleggen tot het stucwerk in de kamers repareren. We hebben onze eigen badkamer verbouwd. We hebben in december een week pret gehad met vrienden en familie. We konden tot ver in december in een t-shirt buiten lopen dus we hebben ook weer allemaal mooie routes ontdekt. We hebben ons plan om al die wandelingen te delen met anderen omgezet in actie en inmiddels stromen de boekingen binnen voor onze zelfbedachte wandelvakantie. We klussen tussendoor in de tuin. En we doen medische check-ups waar we in de zomer geen tijd voor hebben. 

 

Ziek worden is hier op het platteland eigenlijk gewoon geen optie. Je hebt er sowieso een dagtaak aan want voor alle specialisten moet je zomaar een uur in de auto, en als alles klaar is word je gevraagd om diezelfde week nog de resultaten op te halen. Pardon? ‘Ja, die worden niet zomaar opgestuurd en we bewaren ze ook niet, u kunt ze vanaf morgen komen ophalen.’ Op zich vind ik er best iets voor te zeggen dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen medische dossier maar: weer heen en weer dus. En dat kun je dan natuurlijk combineren met andere bezoekjes aan een stad, maar als je echt ziek bent doe je dat niet en op een maandag is dat kansloos, kwamen we achter, want alles is dan gesloten. Wij gaan dus vanaf nu nooit meer medische afspraken plannen op maandagen. Verder hebben we toch de hele week vrij. En dan vraag ik me dus af hoe de doorsnee Fransman zoiets regelt. Eentje met een fulltime baan en kinderen en hobby’s en dieren. Moet die ook voor elk wissewasje zijn eigen dossier ophalen? En nog zoiets wat ik niet begrijp, met die resultaten van een onderzoek moet ik zelf weer naar de huisarts en die gaat me dan vertellen of er iets met me aan de hand is. Terwijl; als er niks ernstigs is dan heb ik dus a: twee keer voor Jan Doedel een middag in de auto gezeten en b: weer een hap uit het spreekuur van de huisarts genomen; tijd die ze beter had kunnen besteden aan iemand die het echt nodig had. Nou ja, waarschijnlijk ben ik te Hollands voor dit soort onpraktische zaken. Maar zolang we niet bijna dood neervallen doen we medische controles dus niet in het hoogseizoen. 

 

Zo komen we dus de winter wel door. Op de valreep mocht ik nog twee websites in elkaar knutselen, dus ik had het ineens bijna druk. Wat wel een verschil maakt met voorgaande winters is dat er voor het eerst weer allerlei leuks te doen was in de rest van de wereld. Voorheen waren we door corona niet de enigen die onszelf moesten vermaken. Nu las ik ineens over de nieuwste films, die ik voorlopig niet kan zien en theatervoorstellingen waar ik niet heen zal gaan. Avonden in hippe restaurants die iedereen weer deelt op sociale media, en die wij niet gaan evenaren want bijna alle restaurants zijn niet hip én nog tot april gesloten. Voor een bioscoop moeten we denk ik naar Cahors of Montauban, en dan krijgen we waarschijnlijk de Franse versie. Dus ik maak wel een lijstje voor later, voor een vertoning in de originele taal in onze eigen woonkamer. 

 

Maar goed, al dat soort overwegingen neem je toch mee als je hier een huis wilt kopen. Wij wisten dat het hier qua cultuur en vertier saai is, en soms is dat jammer, maar meestal vinden we het juist heerlijk die stilte, dat we niets hoeven, en dat we lekker kunnen uitrusten van een drukke zomer. 

Dus wij zijn heel benieuwd of onze nieuwe buren inderdaad vrijdag een handtekening gaan zetten. Je zou denken dat de stap voor ons toch wat groter is geweest dan voor iemand uit Orléans. Maar wij hoeven niet meer op en neer te rijden voor verplichtingen elders en daar zou ik ook echt niet aan moeten denken. Het is een risico, een huis kopen op Pech Blanc. Grote kans namelijk dat je nooit meer weg wil. 

Verrassingen

Verrassingen

We zijn weer in winterslaap. Na een beetje verbouwen en een aantal dagen gezellig bezoek rond de kerst zijn we nog voor middernacht met Oud en Nieuw in slaap gevallen en nauwelijks meer wakker geworden. Geen gasten, geen plannen, geen besognes behalve de honden die af en toe lucht moeten scheppen en eten in huis halen. Maar toen ineens de zon keihard naar binnen scheen in de ochtend hebben we onszelf maar weer een schop onder de kont gegeven. Eruit, iets doen! En dat werd een dag vol verrassingen. 

Het werd al meteen leuk toen we ter voorbereiding op een wandeling een nieuwe route ontdekten in onze wandelapp. Eentje in de buurt van de rivier de Célé, waar we al zoveel kilometers verkend hebben, maar deze dus nog niet. Jottum! Ik hou van nieuw en onbekend. Ik ben zelfs heel bang dat we binnenkort moeten verhuizen omdat we alles al gezien hebben, maar dit gaf weer hoop: er valt nog iets te ontdekken. Op naar Marcilhac-sur-Célé dus. Drie jaar geleden liepen we zo de deur uit, maar tegenwoordig vergt dat enige voorbereiding. De wandelschoenen moeten aan met liefst ook goeie sokken daarin. Niet teveel kleren aan, je krijgt het hier namelijk na de eerste klim altijd vanzelf bloedheet, ook al vriest het. Hondenriemen mee. Rugzakje mee voor water. En stiekem heb ik daar ook een Zwitsers zakmes inzitten, een fluitje en een aansteker. Ja, het zal je gebeuren dat je ergens in een ravijn stort en nooit gevonden wordt. Ik heb teveel afleveringen van “I shouldnt be Alive” gezien om niet fully prepared op pad te gaan. En die spullen liggen anders maar in een la te verstoffen, nu zijn ze misschien ooit levensreddend. De telefoon moet opgeladen zijn en een extra batterij moet ook mee. Ik wil namelijk ook niet verdwalen met een dode telefoon. Dit alles betekent niet dat ik angsten heb, ik ben gewoon verstandig. En praktisch. Ik heb namelijk ook het boek gelezen van de meisjes die in Panama gingen wandelen en nooit meer terugkwamen en er zijn sterke aanwijzingen dat ze gewoon verdwaald waren en dat hun telefoon leeg was. Wat er daarna voor verschrikkelijks gebeurd is weet niemand. En je wíl het niet weten. 

De wandeling in Marcilhac was allesbehalve gevaarlijk, prima gemarkeerd en werkelijk prachtig. Hoog met verre uitzichten, wat is dat toch mooi hier. We kwamen ook nog langs de ingang van een grottenstelsel, waar ik elke keer verbaasd over ben, dat we over een berg lopen waar nog een kilometers lang gangenstelsel in zit. En als klap op de vuurpijl eindigde de wandeling  met een pad hoog langs de rivier, een weggetje waarvan we het bestaan nooit hadden vermoed. De verrassing daarna, nog steeds onder de volle zon, was dat we een weg terugreden die we nog nooit gereden hadden. Op een half uurtje van huis. Na drie jaar, nog nooit. Dat is toch leuk! 

Toen werd ik gebeld door een onbekend Frans nummer. Vaak druk ik die weg, in de winter zeker, want dan zijn het bijna altijd verkopers, maar heel soms neem ik wel op en dan is het gewoon een boeking voor vijf kamers een hele week lang. Nu had ik ook zo’n gevoel. Het was geen boeking. Het was iets heel eigenaardigs: het was de eigenaar van het kasteel bij ons in de buurt, Chateau de Cenevieres. Ik ken zijn naam van Instagram. In keurig adellijk Frans wenste hij ons een goed nieuw jaar en nog zo wat beleefd gedreutel en toen kwam hij to the point: en die point begreep ik niet. Ik hoorde hem praten over balans zus en zo en de jaren 2021 en 2022 en daar raakte ik het spoor een beetje bijster. Wat ik wel begreep was dat hij ons vroeg of we langs konden komen. Liefst vandaag nog. Bien sûr! Een kasteelheer laat je natuurlijk niet wachten, zeker niet als je toch niets beters te doen hebt, maar wat we daar dan gingen doen was ons een totaal raadsel. 

Intussen reden wij op een kilometer of vijf van huis toen wij werden geseind door de auto van de tegemoet komende postbezorger. Hij stopte naast ons en draaide zijn raampje omlaag. Hij had een pakketje voor ons en dat had hij bij onze voordeur gelegd, of dat okee was? Maar natuurlijk! Merci beaucoup. En terwijl we doorreden vroegen wij ons af hoe die man ins hemelsnaam wist wie wij waren, we hadden nog nooit een mannelijke postbode gezien, bij ons komt altijd een vrouw. Bovendien rijden we in een auto die hier heel veel voorkomt en de reclamesticker van Pech Blanc zit aan de zijkant, die kon hij nooit gezien hebben. Wonderlijk. Maar alleraardigst. 

Onze fantasie was inmiddels behoorlijk op hol aan het slaan over het hoe en waarom van ons bezoek aan het kasteel. Zouden ze met ons samen willen werken? Dat ze alle gasten van bruiloften en evenementen bij ons willen stallen? Zou het een nieuwjaarsreceptie zijn? Zouden ze benieuwd zijn wie die B&B zo succesvol heeft voortgezet? We gingen in elk geval maar even iets netters aantrekken en met een klein beetje zenuwen togen wij weer de berg af. We hadden het Chateau al eens bezocht met een gids. Het voorwoord werd toen gedaan door de eigenaar, dus we hadden hem al eens gezien, maar we waren toen te bescheiden om te zeggen dat we de buren van Pech Blanc waren. Maar we herkenden hem dus wel toen hij op ons toe kwam lopen. Wederom de beleefde vragen: of we een goed seizoen hadden gehad bladiebla, allemaal heel aardig. Hij leidde ons het kasteel in, waar het werkelijk niet te harden zo koud was. Het immense kasteel heeft middeleeuws kille dikke muren en staat de halve winter in de schaduw. We benijden de beste man niet. In plaats van naar links, de zaal met de gobelins in, gingen we naar rechts, naar een kantoortje met een gewelfd plafond en een enorme haard met dito vuur waar echter nauwelijks warmte vanaf kwam. Hier werd duidelijk gewoon gewerkt, deze ruimte viel buiten de rondleiding. We werden voorgesteld aan de broer van de eigenaar, die blijkbaar ook degene was die ons gebeld had. Maar er werd ons geen stoel aangeboden of niks, het werd nu toch een beetje vreemd. De broer liep naar zijn bureau en volgde met zijn vinger een aantal tabellen, en toen zei de broer, met een blik in zijn boeken: we krijgen van u nog 140 euro. 

Kijk. Dat vonden we toch niet zo’n prettige mededeling. Komen we daar helemaal naartoe. Met ons goeie gedrag. Staat die rijke man met z’n kasteel voor je. We hadden de afgelopen maanden al een aardig gat geslagen in onze lopende rekening en we hadden net besloten wat rustiger aan te doen. We hadden een buffet of lucratieve voorstellen verwacht. Wil -ie geld zien! En waarvoor in godsnaam?! Dus dat alles straalde waarschijnlijk uit onze ogen terwijl we in koor riepen “Pour quoi?” “Voor het perceel dat u van ons pacht, daar heeft u al twee jaar een betalingsachterstand van”. Wat een domper. Temeer omdat dat helemaal niet ons perceel is maar van onze buurman. Dus we hoefden niet te betalen, natuurlijk, maar we hadden ook helemaal niet hoeven komen want het was gewoon een vergissing. Met duizendmaal excuses. Maar toch. De balans klopte dus niet, ik begreep ineens het hele telefoongesprek. 

En zo was het een dag vol verrassingen. En dat in de winter, zonder werk, zonder gasten. Inmiddels is de zon verdwenen, het vriest, het regent of het sneeuwt. We zijn weer terug in onze winterslaap. 

Wijnhuizen

Wijnhuizen

Omdat wij onze wijnen liever uit pakken halen dan uit flessen kochten we onze eerste 5 liter bij de delicatessenwinkel in Limogne-en-Quercy. Het scheelt een hoop ritjes naar de glasbak, en met de kwantiteiten die hier geschonken worden in een druk zomerseizoen is het natuurijk een stuk voordeliger. Een ander voordeel van een 5-literpak is natuurlijk dat we zelf nooit geconfronteerd worden met een lege fles. 

 

Onze gasten krijgen een karafje wijn bij het diner inbegrepen dus we gaan geen dure flessen open trekken, maar het moet wel een lekker wijntje zijn. De eerste reactie op ons 5-liter pak was heel goed. Het was notabene een stel Argentijnen die hier op huwelijksreis waren. Ze waren die avond de enigen die mee aten, dus we hadden bedacht dat we een romantische avond voor ze zouden verzorgen: we gingen niet bij ze aan tafel maar we dekten de tafel voor twee aan de kant van het dal met een prachtig uitzicht, kaarsjes, ons beste menu en de rode wijn uit ons pak, in een mooie karaf. Het zal ook met de entourage te maken hebben gehad, maar de pasgetrouwden bleven maar praten en wijn drinken, de karaf moest meerdere malen bijgevuld worden en vooral de jongen was razend enthousiast. Daar ging hij ook een paar flessen van halen, waar kon hij de leverancier vinden? We verwezen hem naar Château Eugénie in Albas. We waren er zelf nooit geweest, maar dat moest nu natuurlijk wel gepland worden, want we waren wel nieuwsgierig geworden. 

 

Als er op het pak “Château Eugénie” staat dan kijk je natuurlijk uit naar een prachtig kasteel. In het uur van ons huis naar de westkant van Cahors zijn we vele kastelen gepasseerd maar ons wijnhuis bleek niet in een kasteel gevestigd te zijn. Het was eerlijk gezegd best een teleurstelling. Van wijngaarden was ook geen sprake. Het bleek dat Eugénie allerlei kleine percelen langs de Lot bezit maar geen ervan is in het zicht van de proeverij. Die vond plaats in een geurloos winkeltje en de chai was indrukwekkend maar een tamelijk sfeerloze loods. Toch hebben we goed ingeslagen want de witte wijnen bleken, net als de rode, prettig weg te tikken en de rosé was, ondanks zijn chemische kleurtje, ook fris en fruitig. Maar om nou onze gasten voor een proeverij die kant op te sturen, dat leek ons geen goed idee. 

 

Het barst natuurlijk van de wijnhuizen rond Cahors maar “Château Lagrezette” vonden we intrigerend. Het stond overal aangegeven en de naam kenden we van een kennis in Nederland die er al erg enthousiast over was. Even kijken dus. En daar stond ons ideaalbeeld van een wijnchâteau: Tussen de wijngaarden, op een heuvel, stond een prachtig onderhouden kasteel te shinen in de middagzon, met een imposante toegangspoort en een wijnwinkel bij de entrée. Eentje waar het ruikt naar wijn, kurk en houten kistjes. We konden een plankje charcuterie bij de proeverij krijgen, wat we natuurlijk gretig aannamen, en de jonge medewerkers waren uitermate vriendelijk en commercieel tot op het bot. Dat wel, maar dat mag, in die omgeving, met zo’n service. De chai was een echte gewelfde kelder achter een glazen schuifdeur naast de winkel. Ik kreeg de indruk dat de kelder ‘verboden te betreden’ was, maar dat was geenszins het geval. Je mocht er naar hartelust in ronddwalen. De wijnen op zich waren mij persoonlijk wat te heftig en minder toegankelijk dan die van onze huisleverancier Eugénie, maar voor de beleving, voor gasten, is Lagrezette helemaal leuk. Er worden alleen wijnen in flessen verkocht, waarvan ik de rosé Roseberry vooral erg mooi vind met z’n Miami-vice achtige design. 

 

Toch zijn we trouw aan Eugénie, omdat de “Treille du Roy” nog steeds niet verveelt, omdat ze een familiebedrijfje zijn en monsieur Couture persoonlijk met zijn busje de bestelling komt afleveren. Inmiddels hebben we ook drie wijntonnen voor een prikkie bij ze gekocht. Leeg, dat dan wel, we gebruiken ze als regentonnen. In Nederland schrokken ze van mijn post op Instagram met die tonnen achterin de pick-up en de tekst “even wat wijn halen”. Drinken ze zóveel tegenwoordig, die Prangers?? Dat valt dus mee, het was voor de plantjes. 

 

Maar verandering van spijs doet eten en verandering van wijn doet smaken. We hadden het voornemen om in de winter voor onszelf wijn in flessen te kopen, gewoon steeds iets anders. We wonen tenslotte in het wijnparadijs op aarde. Hoefde ook niet eens uit deze streek te zijn. Een Merlot of Cabernet Sauvignon zouden we waarschijnlijk wel waarderen na maandenlang louter en alleen Malbec. En we waren net in Spanje geweest en dat smaakte naar meer. Maar wat denk je: in onze plaatselijke supermarkt verkopen ze niet eens buitenlandse wijnen! Stel chauvinisten die Fransen. Geen enkele Spaanse wijn te vinden. Dan moeten we eerst een half uur rijden voor de hypermarché. Daar staat hopelijk  wel een Verdejo of Tempranillo achterin weggemoffeld. 

 

Dus voor onszelf en voor onze gasten: We krijgen graag informatie over andere heerlijke slobberwijntjes, exclusieve traktaties en door-en-door Franse wijnbelevingen. We wonen zelf net aan de verkeerde kant van de Lot, maar we rijden graag een eindje voor de tip van de dag!

 

Het Wilde Zwijn

Het Wilde Zwijn

Toen onze jongens allemaal tieners waren zijn we met ze naar Zuid-Afrika op vakantie geweest. Het was voor het eerst dat de inspiratie voor een vakantiebestemming maar niet wilde komen. Dat klinkt verwend en dat is het ook. Het was in de tijd dat we steeds verder en sensationeler op vakantie wilden, zoals iedereen, en dat je gewoon van gekkigheid niet meer wist waar je dan naartoe moest. Toen vrienden van ons met het gezin een hele route door Zuid-Afrika hadden uit laten stippelen heb ik, met hun toestemming, dat reisbureau gebeld en gevraagd of ze een exacte kopie van die reis voor ons wilden regelen. Behoorlijk on-creatief vond ik van mezelf, maar deze vrienden hadden we tijdens een andere grote reis ontmoet dus ik kon er van op aan dat ze dezelfde wensen hadden. Bovendien vond iedereen het leuk om dit met z’n allen te doen. We waren natuurlijk heel benieuwd of we the Big Five gingen zien: de leeuw, de neushoorn, de buffel, de olifant en de luipaard. Of het luipaard. Kan allebei. 

 

Een leeuw zagen we al vrij snel, maar niet een hele wilde. Het was een tamelijk relaxte, die notabene langs het hek van de ingang het Krugerpark slofte, precies daar waar iedereen uit de auto stapte om een toegangsbewijs te kopen. Paniek alom, maar het dier was totaal niet geïnteresseerd in al die mensen. Eenmaal in het park kreeg onze gids na een hele tijd rijden een melding van een leeuw, stuurde met grote vaart zijn jeep erop af, en toen waren we een van de vele jeeps met toeristen die mochten aanschouwen hoe een verdoofde leeuw op de grond lag en een aantal rangers monsters aan het afnemen waren. Een nogal deprimerende ervaring vond ik dat. Het leek verdorie wel een suffe dierentuin na sluitingstijd. De neushoorns waren daarentegen wel super indrukwekkend, temeer omdat ik met een telelens naar ze keek en zij recht in de lens naar mij terug staarden. De kudde buffels was prachtig en minstens zo eng, want ze zijn groot en met zo véél. De olifanten waren bizar onzichtbaar in het struikgewas totdat ze recht voor je neus stonden. Maar waarom de giraf niet tot the Big Five behoort snap ik niet; ze zijn minstens zo groot en eigenlijk mijn favoriet, met die lieve wimpers aan hun ogen. Bovendien zijn ze volop aanwezig, in tegenstelling tot het luipaard, dat volgens mij helemaal niet bestaat. We hebben er nooit een gezien en ik vermoed dat de hele toeristenbranche in Zuid-Afrika draait op de mythe van het luipaard: iedereen moet weer een keer terugkomen en op safari om die vijfde knoepert te zoeken, maar niemand zal hem ooit vinden. En dan nijlpaarden, toch ook behoorlijk big en levensgevaarlijk. Die beesten hebben ons nogal wat angst bezorgd, want onze kinderen wilden ’s avonds gezellig naar het marktje in het dorp, maar wij hadden gelezen dat in dat dorp de nijlpaarden na zonsondergang gewoon door de bermen banjeren, want dan komen ze massaal uit het water. En onze pubers waren natuurlijk helemaal niet voor zonsondergang weer terug in het hotel zoals afgesproken. Maar ze leven allemaal nog, ze waren zich uiteraard van geen kwaad bewust. 

 

Hier in Frankrijk wordt ons vaak gevraagd of er veel wilde dieren rondlopen. Of er bijvoorbeeld beren zijn of wolven. Voor beren moet je volgens mij naar de Pyreneeën en wolven: als ze in Drenthe rondlopen dan hier toch zeker ook, maar we hebben geen statistieken. Andere dieren dan? Jazeker! Over hertjes en Bambi’s heb ik het al uitgebreid gehad. Regelmatig zien we een vos lopen, met hun mooie dikke staart. Afgelopen week zagen we voor het eerst een levende das in de koplampen rennen. Tot nog toe zagen we die alleen op onze wildcamera: Elke avond kwam de buurtdas uit de vijver drinken. 

 

Laatst was het volgens mij Nationale Marterdag: Ik heb er op een dag drie zien lopen op verschillende plekken, terwijl ik er daarvoor nooit één gezien had. Marters zijn trouwens minder schattig dan ze doen voorkomen. Ze weten elke kippenren die niet hermetisch is afgesloten binnen te dringen en richten er een bloedbad aan. Onze franse buurjongen heeft al menig keer ’s morgens de resultaten van zo’n drama moeten aanschouwen. Hij koopt elk jaar twintig kippenkuikens en degenen die het best groeien worden in de pan gegooid en de andere tien mogen blijven voor de eieren. Zo gaat dat op het Franse platteland, er is wel dierenliefde maar ze blijven er behoorlijk nuchter onder. Marters zijn ook zeer bedreven in het doorknagen van de bedrading van je auto. Dus als je auto ineens allerlei vreemde meldingen geeft en nauwelijks meer rijdt, dan is er waarschijnlijk een marter aan de gang gegaan en heb je voor honderden euro’s schade. Hier spreekt ervaring. 

 

Het Franse equivalent van het Zuid-Afrikaanse luipaard is het wilde zwijn. Die zie je ook nooit. Eén van de eerste avonden hier lieten we ’s avonds laat de honden even uit op het pad, aardedonker zoals altijd, toen we plotseling in het veld geknor hoorden. De honden schoten er meteen naartoe en toen hoorden we een heel zwaar beest weg galopperen. Dat moet er een geweest zijn. Even daarna heb ik er wel één gezien, maar op grote afstand: Theo ging het dal in met de honden en ik bleef thuis. We hebben bij het raam aan de dalkant een kleine verrekijker liggen voor de betere wildspot momenten. Nou, ik had er één te pakken, want op die klaarlichte dag ging ik even kijken of ik Theo zag lopen met de honden maar in plaats daarvan zag ik een groot zwart beest door het dal rennen. Ik kon mijn ogen niet geloven. Het was ook zo ver weg en het is niet de beste verrekijker. Dus nu denk ik wel dat hij bestaat, het zwijn, maar we kunnen helaas nog geen bewijs leveren. De buurman heeft vorige winter zijn auto op het toegangsweggetje moeten stilzetten, omdat er ’s avonds laat een hele familie overstak. Een grote met slagtanden en een hele trits jonkies erachteraan. Ik geloof het gewoon niet. Nu is het gras beneden in het dal weer omgewoeld en we hebben er al drie dagen de wildcamera staan, want dat schijnt het werk van wilde zwijnen te zijn. Vol verwachting lopen we elke ochtend naar beneden met de honden, om de beelden te bekijken. Vanochtend lag hij zelfs omvergelopen in het gras, dus dat moest toch gefilmd zijn, zou je denken. Maar nee hoor. We kregen alleen mistige foto’s. Terwijl er volgens mij helemaal geen mist was vannacht. En zo blijft de mythe in stand. Het wild zwijn, ik geloof pas dat ie bestaat als ik er eentje met eigen ogen of apparatuur gezien heb. Dat geldt ook voor gasten. Je moet terugkomen, totdat je een wild zwijn kunt afstrepen.

 

Bambi

Bambi

We hebben afgelopen voorjaar een wildcamera aangeschaft. We wilden wel eens weten wat er allemaal om ons huis scharrelt in het donker. Aangezien de honden ons meerdere malen per nacht grommend wakker maken en we echt nooit iets zien, moet het wel om beesten gaan die zij horen of ruiken. We zien bovendien vaak platgelopen sporen in het gras en als een bepaalde boom besjes draagt ligt de binnenplaats vol met dassen-drollen. Die herken je meteen omdat die besjes schijnbaar nauwelijks verteerd worden en integraal worden uitgepoept. 

We hadden de aanschaf van de wildcamera niet beter kunnen timen want afgelopen zomer was de droogste in honderd jaar en na een paar nachten hadden we door waar we het meeste succes hadden: bij de vijver. Er kwamen dassen drinken, hertjes en vossen. Elke nacht weer totdat de vijver nog maar een miezerig poeltje was. Toen hebben we een grote ton gekocht en gevuld in de lege vijver gezet, want het werd serieus verdrietig, het gebrek aan water in de hele wijde omtrek. Zowel wij als de gasten vonden het machtig om te zien wat zich allemaal afspeelde in het donker zo vlakbij ons huis. Bij het ontbijt speelden we de film van die nacht af en iedereen was verrukt. Eén stel had een live voorstelling gehad buiten het zicht van onze wildcamera. Ze hadden gebonk gehoord onder hun raam en toen ze gingen kijken zagen ze dat een das bezig was op de gastank te klimmen om de vijgen uit de boom erboven te kunnen eten. Meteen de volgende avond de camera erop gezet, natuurlijk, maar we hebben hem niet kunnen betrappen. Dassen zijn enorm schuw, je ziet ze bijna nooit. Hertjes wel: tijdens een wandeling schieten ze ineens door de struiken, ze staan ze in het schemerdonker op velden te grazen, en als we ’s nachts na een etentje naar huis rijden lopen ze geregeld op de weg of ze staan verschrikt in de koplampen te kijken naast onze parkeerplaats. Hert is trouwens een foute benaming. Het zijn reeën. Maar het woord “reetje” heeft in het Nederlands meerdere betekenissen dus ik zeg altijd hertje. In het Frans is er een heel scala aan benamingen voor dit dier: un chevreuil, une biche, un faon, ze maken hier duidelijk meer onderscheid tussen het geslacht en de leeftijd. Voor mij heten ze allemaal ‘hertje’. Of Bambi, als ze nog klein zijn. Onze ontmoetingen met hertjes zijn niet allemaal leuk. Er zijn een paar gruwelijke verhalen te vertellen. Voor de weekhartigen onder ons: blader maar door, want ik ga nu vertellen over dode Bambi’s. 

Het eerste voorjaar was ik op een late middag rusteloos, de zon stond al laag maar het was nog warm, ons uitzicht was prachtig: een gouden veld met ronde hooibalen her en der verspreid, daar moest ik even doorheen wandelen. Theo had onbegrijpelijkerwijs ‘geen zin’ dus ik ging alleen met de honden. Ze hadden toen nog geregeld een schokbandje om, omdat ze soms teveel hun neus achterna gingen en urenlang uit het zicht bleven. Een klein schokje werkte prima om ze bij de les te houden. Meestal was alleen een piepje voldoende. Die banden zijn tegenwoordig verboden in Nederland en dat snap ik, je kunt er volgens mij een koe mee elektrocuteren en dat is toch bizar, dat dat zomaar te koop is.

In elk geval, ik liep door de weide, bijna huppelend van geluk dat ik hier mocht wonen, toen ik zag dat Dibbes raar stond te doen in een bosje hoog gras. Het volgende moment sprong er een Bambi uit het gras tevoorschijn en rende vlak langs mij heen, blatend van angst, met Dibbes er achteraan, en Diesel ook. 

Mijn eerste reactie was keihard schreeuwen. Toen dat niets uithaalde greep ik naar de controller van de schokband en heb er als een bezetene op staan drukken, meerdere keren, op alle standen die ik op dat priegelige ding kon vinden. Niets hielp. Het kon niet anders of die batterijen waren leeg. Ze reageerden nergens op. Bambi was inmiddels een heel rondje over het veld gerend en ik zag dat hij het niet ging redden, hij was zo klein dat de honden hem makkelijk konden bijhouden. Ze verdwenen met zijn drieën in de bosjes bij een afgrond en ik denk dat Bambi daar gevallen is want ik hoorde alleen nog maar gekerm, en toen werd het stil. Gruwelijk was het. Mijn honden waren moordenaars. Ik was dagenlang schor van het geschreeuw en ik heb ze gehaat. Ik heb nooit bloed bij ze gezien maar dat zij de oorzaak waren van Bambi’s dood was overduidelijk. De batterijen van de schokband waren tot mijn stomme verbazing helemaal niet leeg, maar met een prooi in zicht neemt blijkbaar het instinct alles over en kan niks ze meer tegenhouden. Maar waarom? Ze krijgen gewoon brokjes en zijn  totaal gedegenereerd. Ze slapen op tempur matrassen bij de centrale verwarming en krijgen regelmatig iets lekkers toegeworpen. Wat voor nut heeft het dan om een hert te verschalken? Ik zal het nooit weten, maar de laconieke reactie van de Fransen is wat dat betreft alles zeggend: “C’est la nature”.

Nou goed, dit was mijn eerste kennismaking met de dood in de Franse natuur. Helaas bleef het niet bij die ene ervaring. Er kwam eens een gast nog voor het ontbijt vertellen dat er een ‘biche’ bij de vijver lag, dood, geen idee hoe en waarom daar. Er is er eentje in het zwembad verdronken ’s nachts. Er lag er eentje aangereden op de weg, maar die kwam toch weer overeind. We hebben er meerdere zelf bijna aangereden. Een andere lag met een dwarslaesie in de berm die we niet zomaar konden laten liggen. We hebben de boer gebeld die in de buurt woont, die is gaan kijken en heeft hem uit zijn lijden verlost. Diezelfde avond kwam de boer aankloppen met een krat vol keurig in stukken verdeeld, geseald en geëtiketteerd vlees. Alsof het zo bij de keurslager vandaan kwam. Ons hertje met de dwarslaesie. Wij vonden dat we helemaal geen recht hadden op dat vlees, hij had toch het nare werk gedaan, maar hij stond erop, want wij hadden hem gevonden. We hebben later een BBQ gehouden met de boer en andere buren, het hertje verwerkt tot ragout en reebout een toen werd het toch nog gezellig. 

Tot zover de dode Bambi’s. Gelukkig zijn de levende Bambi’s met meer en genieten we vaak van ze; gisterochtend trok ik het gordijn open en stond er eentje op zijn gemak te grazen onder het raam. We hebben een keer ’s avonds laat een plons gehoord en toen we gingen kijken bij het zwembad zwom er een hertje in rond die er natuurlijk nooit meer zelf uit kon komen. Toen Theo op de zwembadrand ging zitten besefte hij dat dit zijn enige redding was en hij zwom zo naar Theo toe, die hem vervolgens aan zijn hoorns op de kant kon trekken. Dat was het enige moment dat we een hert konden aaien. Hij lag even bij te komen van de schrik en ging er toen met grote sierlijke sprongen vandoor. Lang leve Bambi. 

 

Le Mont Saint Michel

Le Mont Saint Michel

Toen ik 16 was zou ik Saint Maló en Le Mont Saint Michel bezoeken. Het was georganiseerd als excursie door Eurocentres Paris waar ik die maand een cursus Frans deed. Ik logeerde bij een hautain Parijs gastgezin met drie dochtertjes en twee hardwerkende ouders. De dochtertjes waren mij vooral doorlopend aan het observeren, de vader heb ik nooit gezien en de moeder was nog wel een soort van betrokken, maar ik voelde me geen moment op mijn gemak. Het kwam erop neer dat ik erg alleen was daar, mijn Frans was slecht, mijn lef om te praten nihil, en het gezin liet mij elk weekend alleen want dan gingen ze “à la campagne”. 

 

Hoe ik überhaupt in juni in Parijs terechtkwam op m’n 16e is een ander lang verhaal, maar dat doet er nu niet toe. Het was een idee van mijn moeder, die nogal onverschrokken was, maar ik zelf was ook niet wars van een beetje avontuur en wilde graag de taal beter leren. Toen mijn jongens 16 waren en ik 46 zou ik er niet over hebben gepiekerd ze in hun eentje naar Parijs te sturen, maar misschien waren het andere tijden, was het leven in een stad minder hard en de gevaren minder groot. Ik was verreweg de jongste op de cursus en echt nog een kind. Mijn klasje bestond toch vooral uit gepensioneerden uit allerlei windstreken en oudere jongeren die om de een of andere reden Frans wilden leren. Ik moest elke dag van het 16e arrondissement met de metro naar Saint Germain-des-Pres in het centrum. Ik moest steeds voor een hele week een metrokaartje kopen, zo’n geel kartonnen kaartje met een bruine streep in het midden, het bestaat waarschijnlijk niet meer: “un abonnement hebdomadaire”. Dat woord vreesde ik, want ik kon het maar niet onthouden. Waar zat in godsnaam de connectie met het woord semaine? Maar de cassière in de metro begreep me meteen, een succes want elke kleine Franse actie was een enorme overwinning. Pas veel later ontdekte ik dat woord weer: Charlie Hebdo; een tijdschrift dat wekelijks werd uitgebracht. 

 

Mijn school zat in de Passage Dauphine, een leuke drukke buurt. Met een overstap zat ik zeker twintig minuten onder de grond. Ik vroeg me toen af waarom mensen zo in zichzelf gekeerd waren in die metro. Niemand maakte oogcontact en iedereen staarde maar een beetje in het niets, mobiele telefoons had je natuurlijk nog niet. Later begreep ik wel waarom dat niet vol te houden is. Teveel mensen, teveel geluiden, teveel indrukken, kortom: teveel prikkels. Dóódmoe word je in een stad, maar daar had ik toen nog niet zo’n last van. Op school was het leuk, ik vond de cursus niet moeilijk en met een aantal uit mijn klas gingen we elke middag lunchen in restaurant Texel (hoe geinig), op de rue Dauphine. Ik nam altijd een entrecôte, met sla en friet. Ongekend stoer en luxe vond ik dat, en dat was het ook voor een 16-jarige in 1984 -niemand lunchte in Hilversum ooit buiten de deur- maar nu voelde ik me een cosmopolitische meid, en het kostte ook echt geen drol. 

 

Ik had buiten school alleen contact met een Oostenrijkse die twee jaar ouder was dan ik, maar ook een tandje rijper. Ze ging uit met mannen en vroeg me mee maar ik was vooral erg op mijn hoede en wilde niks met ze te maken hebben. Ook zij zou meegaan op de excursie, al hadden we geen idee wat het inhield. Internet bestond nog niet dus even googelen wat Le Mont Saint Michel was, zat er niet in. Een berg in de zee, heel mooi, dat was wat we wisten. Het kostte me natuurlijk extra geld maar een weekend alleen in dat appartement in het 16e arrondissement zag ik helemaal niet zitten. Dus we spraken af dat we om 8 uur ’s morgens op metrostation zus-en-zo elkaar zouden treffen, want we moesten verzamelen in een bus die was gestationeerd op Place d’Amsterdam (wederom geinig). Zonder mobieltje was afspreken ook echt afspreken. Als de afspraak misliep dan was er namelijk geen enkel alternatief. Dus toen ik daar om 8.00 stond en ze kwam niet uit de trein, en die daarna ook niet, en ik wist niet waarom en óf ze nog zou komen, had ik geen keuze; ik ging zonder haar naar Place d’Amsterdam maar het was te laat. De bus was al vertrokken. 

 

Nooit meer heb ik me zo eenzaam gevoeld. Op een zaterdagochtend in een wereldstad, zonder vriendin, die me in de steek gelaten had, zonder ouders, en zelfs zonder gastgezin want die waren hem weer gepeerd. Ik belde collect call naar Hilversum vanaf een telefooncel, ik kreeg zowaar mijn broer aan de lijn en hoorde alle huiselijke geluiden uit de keuken daar en ik wou alleen maar DAAR ZIJN. Mijn moeder baalde met me mee en stelde voor om naar me toe te komen. Maar waar ga je dan slapen? Vroeg ik haar. Nou gewoon, bij jou in dat appartement van dat gastgezin? Dat ging me te ver, stel je voor dat die mensen ineens terugkwamen?! Maar het idee alleen al was een geruststelling. Zo ver was Parijs dus niet van huis. Ze kon gewoon naar me toe komen. Ik wist niet heel erg wat ik miste, maar ik heb me geloof ik kapot verveeld dat weekend. 

 

Achtendertig jaar na dato woon ik in Frankrijk, wat ik nooit had bedacht, ben ik enorm dankbaar voor al die Franse lessen, zowel op school als in Parijs, en vatte ik het plan op om een tussenstop te maken op weg naar Nederland voor ons najaarsbezoek aan familie en vrienden. En wat is er ongeveer op de helft van Pech Blanc en Utrecht? Saint Maló en Le Mont Saint Michel. Met mijn man, met wie ik 25 jaar getrouwd ben, zonder onze drie kinderen, want die hebben hun eigen leven inmiddels, met alleen de nagedachtenis aan mijn stoere moeder, die op mijn 36ste overleed, beklom ik dan eindelijk die berg in de zee. Onder ons liepen schoolklassen over het zand rond de berg, het was eb, en ik bedacht dat als ik op 16-jarige leeftijd daar had gestaan, het waarschijnlijk veel minder indruk gemaakt zou hebben. Toen was het gewoon een berg in zee geweest. Nu was het een berg aan herinneringen.